Achteraf is makkelijk praten

Over de akelige gevolgen van een nieuw normaal

Als ze in 1568 de gevolgen van de nieuwe regelgeving hadden geweten, zouden ze die dan doorvoeren? Een nieuw normaal op basis van medisch wetenschappelijke bewijzen met afschuwelijke gevolgen. Achteraf is makkelijk praten. De foto bij dit artikel laat een badkoets zien, één van die gevolgen, en aanleiding tot dit verhaal.

De lockdown en het verbod op het mogen uitvoeren van mijn werk als acupuncturist gaf me veel extra tijd om te onderzoeken wie mijn voorouders waren. Mijn interesse gaat niet over een stamboom met de gebruikelijke geboorte en trouwdata. Mijn belangstelling gaat uit naar wie zij waren, waar ze woonden, welk werk ze deden, hoe hun leven er uit zag. Ik heb inmiddels mijn volledige stamboom tot in de 7e generatie in kaart gebracht; een groep voorouders van 254 mensen. Een 7e generatie die bestaat uit 64 echtparen, een groep mannen en vrouwen die trouwden tussen 1750 en 1800. Van al deze voorouders heb ik een hele berg afbeelding verzameld. Afbeeldingen van de beroepen die ze hadden, huizen en dorpen waar ze woonden. En bij één afbeelding, die van de badkoets, had ik vragen.

Het verhaal begint bij één van mijn voorouders, die leefde in Schevingen in een tijd (rond 1900) waarin het absurd was om te zwemmen in zee, laat staan in een zwembroek of topless. Hij was badmeester en bestuurder van een badkoets. Maar wat bezielde onze voorouders om niet te gaan zwemmen? Waarom heeft dat feest op het strand nog maar zo kort zijn aantrekkingskracht? Scheveningen van toen was een kuuroord. Pootje baden, zeewater drinken, blijkt een moderne uitvinding van de medische wetenschap. Alleen de rijken konden zich dit veroorloven. De mensen zoals mijn voorouders, de inwoners van Scheveningen, zagen dit gebeuren met gemengde gevoelens aan. Ze verdienden er aan, maar zwommen zelf niet in zee.

Een badkoets is een kar met twee of vier wielen om badgasten de zee in te rijden. Badkoetsen waren te vinden langs de kusten van Engeland, Duitsland, Nederland en België in de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw. De kar was voorzien van een linnen kap of van een houten hutje met een deur naar de achterkant. De binnenkant was voorzien van een paar banken, een spiegel, ophanghaken voor de kleren en een bellenkoord. Dat laatste was nodig om aan te geven dat men weer naar het strand gereden kon worden. De badkoets werd met badgast en al in zee gereden, soms met behulp van paarden.
In het wagentje kon je je omkleden: er hingen een badkostuum en een handdoek klaar. Als je je in het badkostuum had gehesen, klopte je op de wand, het teken dat het paard vertrekken kon. Eenmaal in zee bleef je daar zo’n 40 minuten rondspartelen, afgeschermd voor nieuwsgierige blikken door een zeil, wat ook wel een fatsoenskap genoemd werd, zodat de bader meer privacy had en veelal onder toezicht van ‘n badmeester, die je kon komen helpen als je kopje onder ging (in het reglement stond dat je ’ten alle tijde grond onder de voeten’ moest voelen!) En wat vanzelf sprak: de badkoetsen voor de heren moesten op minstens 30 meter afstand blijven van die voor de dames…

In zee zwemmen was niet gratis. Nee, zo’n heilzaam zeebad inclusief verplicht gebruik van een badkoets, badlinnen, zwembroek en een handdoek kostte maar liefst 40 cent (25 euro in onze tijd).

De badinrichting van Jacob Termes in Zandvoort was het laatste badbedrijf met de originele badkoetsjes. In 1958 werden deze koetsen definitief opgeruimd na een brand in een loods achter de Brederodestraat.

Scheveningen werd in 1818 de eerste Nederlandse badplaats, een kuuroord. Het was vooral aan de Duitse kuurgasten te danken dat het initiatief slaagde. Aanvankelijk bezocht men een badplaats voor de gezondheid. Het liefst moest er zo vroeg mogelijk worden gebaad, om zes uur ’s ochtends. Des te krachtiger de golfslag des te werkzamer zou het bad zijn. Het zeewater zelf werd ook als gezond ervaren; het werd gedronken en aanbevolen als purgeermiddel voor veelvraten.

Wat mij opviel in de verhalen was dat deze strandervaring verbonden was aan een kuuroord. Blijkbaar aan een idee over gezondheid. Ik heb dat verder onderzocht en viel om van de verbasing. Het werd een verhaal over de sluiting van de badhuizen in de 16e eeuw. Een besluit dat driehonderd jaar weerzinwekkende gevolgen had. In mijn beleving een verhaal dat gelijkenis vertoont met de huidige corona regelgeving, vooral daar waar het om de bewijslast, het geloof en de nog onzichtbare gevolgen gaat. Want waarom werden de badhuizen gesloten? En met welke bewijslast werd dat verdedigd?

Het sluiten van de badhuizen

In de middeleeuwen had niet elk huis zijn eigen badkamer, men maakte gebruik van badhuizen. Er waren openbare en privé badhuizen, waar arm en rijk minstens één keer per week heen gingen. Het bezoeken van zo een badhuis was een feest. Mannen en vrouwen namen samen naakt een bad, de wijn vloeide rijkelijk, er werd gekletst en de sfeer was ontspannen.

Dan overvalt de pest Europa. Een epidemie waaraan sinds 1347 miljoenen mensen bezwijken. Sommige schattingen zeggen 1 op de 3 mensen. Was er iemand ziek in huis dan stierf binnen een paar dagen iedereen in dat huis. Dorpen hadden straten lang lege huizen. De ziekte trof iedereen.

Na de 14e eeuw zochten artsen wanhopig naar een verklaring voor de vele pest epidemieën. Tot de wetenschap eindelijk met een oplossing kwam.

’Stoombaden en badhuizen moeten verboden worden, omdat de huid er week van wordt en de poriën zich na een bad openen. Met als gevolg, zoals we hebben gezien, dat pestdampen gemakkelijk het lichaam kunnen binnendringen, wat onmiddellijk de dood tot gevolg kan hebben.’

De Franse lijfarts Ambroise Paré sprak klare taal toen hij in 1568 de sluiting van alle – op dat moment zeer populaire – badhuizen in het land propageerde.

De wetenschappelijke verklaring was gevonden: water was de oorzaak van de gevreesde ziekte, én van kwalen in het algemeen. Overigens ging de rest van de wereld wel gewoon in bad en zwom in zee. Het was vooral de beschaafde westerse wereld waar de bewijzen, argumenten werden in het pretentieuze verhaal van fatsoen en vooruitgang.

Artsen verkondigden, tegen het einde van de 15e eeuw en gedurende de hele 16e eeuw, steeds luider dat badhuizen de bron van ziektes waren en de wortel van alle kwaad: van de pest tot syfilis. Waardoor de autoriteiten een einde maakte aan de badcultuur. Water werd tot vijand uitgeroepen, want niet alleen kon water door de huid dringen en ziekte en dood verspreiden, vrouwen konden ook zwanger worden van zaad dat in het badwater ronddreef.

En zo werd de ‘gezonde’ badcultuur uit de middeleeuwen ingeruild tegen het idee dat ‘vuil het lichaam beschermd’. Lichaamsreiniging werd beschouwd als gevaarlijk en decadent. Een gezonde geest in een vuil lichaam werd de norm. Verstopte poriën en een korst van vuil waren het hoogste goed als bescherming tegen alle ellende.

‘Een bad is niet alleen onnodig, maar ook zeer schadelijk. Het vult het hoofd met stoom en is slecht voor zenuwen en spieren, die losraken, waardoor men jicht krijgt’, waarschuwde de Franse arts Théophraste Renaudor. Een collega van hem, landgenoot Jean Liebault, voegde daar in 1582 aan toe dat ‘uiterste voorzichtigheid is geboden met water’, en hij raadde aan om in plaats van water een droge doek te gebruiken voor het wassen van gezicht en handen, en om voor het slapen gaan de haren met poeder of zemelen te bestuiven.

Niemand waste zich nog. Toen de Franse koning Lodewijk XIII in 1601 werd geboren, hield zijn lijfarts een dagboek bij over de lichaamshygiëne van de jongen. Dat werd een kort verslag: met zes weken werd zijn hoofd gemasseerd en de week erna ingesmeerd met boter en amandelolie. Toen hij negen maanden was werd zijn haar voor het eerst gekamd, en als vijfjarige werden zijn benen met lauw water gewassen. Toen de prins net zeven jaar oud was, werd hij, om met de dokter te spreken, ‘voor het eerst in bad gedaan, samen met zijn zuster’.

De hygiëne werd er door de jaren niet beter op. Toen hij volwassen was merkte Lodewijk XIII op: ‘Ik heb de zweetlucht onder mijn oksels van mijn vader geërfd.’ De volgende regent van Frankrijk, de Zonnekoning Lodewijk XIV, stond aan het hof bekend om zijn slechte adem en zweetlucht. In plaats van zich te wassen liet Lodewijk, vanaf 1643 koning, zijn handen met wijn besprenkelen. Maar hij wisselde vaak van hemd, tot wel drie keer per dag. Ondanks zijn stank vond men hem toch redelijk schoon.

In een wereld waar niemand zich waste en iedereen stonk, zou een lijfgeur niet iets moeten zijn om je voor te schamen. Maar de penetrante geur was constant aanwezig. De Italiaanse arts Geronimo Cardano klaagde in 1576 dat mannen en vrouwen onder de vlooien en luizen zaten, sommigen onder hun oksels stonken, anderen zweetvoeten hadden en de meesten een slechte adem. Rijken verdreven de ergste stank met parfum, maar de meesten moesten hun neus dichtknijpen. Mensen van alle rangen en standen zaten onder het ongedierte.

Driehonderd jaar later!

Pas na 300 jaar kwam het water terug! Rond 1750 begonnen vooraanstaande artsen en geleerden de revolutionaire gedachte te ventileren dat in bad gaan nog niet zo’n slecht idee was. Koud water werd nu beschouwd als goed voor de gezondheid. Een van de voorstanders, predikant John Wesley, schreef in 1757 in een boek dat koude douches melaatsen en blinden konden genezen. In 1791 ging Wesley zelfs nog verder en preekte dat ‘reinheid een goede zaak is’. Anderen hadden soortgelijke inzichten, zoals de Britse schrijver en arts Tobias Smollett, die in 1752 in een proefschrift over het ‘uitwendig gebruik van water’ beweerde dat verstopte po­riën ronduit ongezond waren. De huid moest kunnen ademen, zodat het zweet weg kon, schreef hij.

Toen water weer in de gratie kwam, bevolen artsen hun patiënten weer aan om regelmatig een bad te nemen in zee, rivier en kuuroord.

Water werd in alle vormen geprezen vanwege zijn genezende en gezondheid bevorderende eigenschappen, en terwijl Europeanen vroeger met elkaars vuil, ontlasting en lichaamsgeur hadden geleefd, kwam de eigen hygiëne weer op de agenda. Deze revolutie sloeg aan bij de top van de samenleving, maar het zou nog even duren voordat de persoonlijke hygiëne overal doordrong. Schoorvoetend nam de gewone Europeaan het idee over om het lichaam in het water te laten glijden. Slechts weinigen wisten nog hoe je dat deed. Daarom werd het boek Baths and How to Take Them, in 1861 geschreven door een Britse arts, met enthousiasme onthaald.

Achteraf is makkelijk praten

Je hebt gezond verstand nodig op je weg tussen feit en fabel. De ‘gezonde’ badcultuur uit de middeleeuwen werd ingeruild tegen het idee dat ‘vuil het lichaam beschermd’. De vlooien en de luizen, de zweetlucht en alle andere narigheid, was het nieuwe normaal.  

Als een bewijs een waarachtige-waarheid en een vaststaand feit zou zijn, ben ik voorstander om keuzes te maken op basis van bewijzen. In de werkelijkheid bestaan bewezen waarachtige-waarheden echter niet. Ze blijken afhankelijk van een onderliggend geloof. Bewijzen worden daarom argumenten om anderen te overtuigen. En het is de kunst om door het woud van argumenten te achterhalen voor welk geloof de bewijzen worden gebruikt.

Naar de praktijk van de 21e eeuw vertaald. Van welk geloof worden we overtuigd als we ons laten overhalen door de argumenten van dreigend terreur, covid en het veranderende klimaat? Absolute waarheden bestaan niet. Het is daarom niet zinvol om een waarheid te bestrijden met een andere waarheid. Bewijzen worden gebruikt als argumenten en hebben een agenda. Het is nodig om te ontdekken wat de bedoeling is, vanuit welke gedachte de argumenten gekozen zijn, welk doel dienen ze?

Bovenstaand is een mooi, maar schrijnend, voorbeeld uit onze eigen geschiedenis. Het verhaal van onze eigen on-hygiëne; het sluiten van de badhuizen. Een verhaal waaruit blijkt hoe vreemd onze werkelijkheid eigenlijk is. Hoe volgzaam iedereen is om bewijzen te geloven, ondanks de ranzige gevolgen. Een verhaal op basis van wetenschappelijk bewijs. Met een ziekmakend normaal tot gevolg, ook toen.